Effect bestrijding IBR en BVD wordt zichtbaar

Diergezondheid

De landelijke aanpak voor IBR en BVD is gestart in 2018 en komt voort uit de wens van de Nederlandse rundveehouderij om de dierziekten IBR en BVD uit te roeien. De sector staat op het standpunt dat IBR en BVD niet passen in het streven naar gezonde, duurzame koeien die veilig voedsel produceren.

Als eerste stap in deze landelijke aanpak zijn melkveehouders per juli 2018 via voorwaarden van hun zuivelonderneming verplicht om deel te nemen aan de bestrijding van beide ziekten. ZuivelNL is regelinghouder en beheert de protocollen op grond waarvan bedrijven statussen krijgen toegekend. Het effect van de landelijk aanpak wordt zichtbaar.

U vindt onderstaand een toelichting op de stand van zaken per 1 juli 2022, inclusief de aandachtspunten voor IBR als BVD.

Stand van zaken bestrijding van IBR - 1 juli 2022

Keuzes bij aanvang van de bestrijding

Een belangrijk uitgangspunt bij de bestrijding van IBR is dat melkveebedrijven waar geen antistoffen in de tankmelk worden gevonden niet hoeven te vaccineren. Melkveebedrijven die wel antistoffen in de tankmelk hebben, moeten wel vaccineren.

Aantal nieuwe besmettingen stabiel

succes van de bestrijding van IBR is het aantal, en het percentage, IBR-vrije en IBR-onverdachte bedrijven met een aanwijzing voor een nieuwe infectie. In het tweede kwartaal van 2022 was dat het geval op 15 (0,13%) van ruim 11.100 vrije en onverdachte melkveebedrijven en op één (0,03%) van ruim 3.250 vrije en onverdachte deelnemende niet-melkleverende bedrijven. Deze cijfers liggen duidelijk lager dan in het tweede kwartaal van 2018: 50 nieuwe infecties (0,41%) op vrij en onverdacht melkveebedrijven en 12 (0,22%) op vrij en onverdacht deelnemende niet- melkleverende bedrijven. Sinds begin 2020 liggen deze cijfers echter al op het huidige niveau.

Percentage vrije en onverdachte bedrijven gestegen

Op 30 juni 2022 hadden ruim 7.750 van de deelnemende melkveebedrijven de status IBR-vrij (53,4%), bijna 3.900 (24,6%) bedrijven hadden de status IBR-onverdacht en 2.371 (16,5%) bedrijven de status ‘vaccinerend’. De resterende 780 (5,5%) bedrijven hadden een status ‘in onderzoek’, ‘observatie’ of ‘onbekend’. Het percentage vrije en onverdachte melkveebedrijven was in december 2017 nog ongeveer 65% en op 30 juni 2021 77,2%; inmiddels betreft het 78% van de melkveebedrijven. Doordat sommige vaccinerende bedrijven besluiten over te stappen van de ‘route vaccinatie’ naar één van de andere routes, stijgt dit percentage nog langzaam. Waar eind 2018 19,9% van de melkleverende bedrijven in de route vaccinatie zat, was dat op 30 juni 2022 nog 17,4%.

Van de niet-melkleverende bedrijven neemt ongeveer 22% deel, waaronder bijna 75 % van de jongvee-opfokbedrijven. Van de niet-melkleverende bedrijven onder de deelnemers heeft 81,4% de IBR-vrij- of IBR-onverdacht status.

Aandachtspunten

In aangevoerde dieren van niet-vrije bedrijven worden soms IBR-gE-antistoffen aangetoond tegen het virus dat IBR veroorzaakt. Deze dieren kunnen dus virus verspreiden, juist in een stressvolle situatie, zoals tijdens transport en bij toevoeging aan een andere veestapel. Het blijft dus van belang om alleen van vrije bedrijven aan te voeren of, ook al moet na aanvoer nogmaals onderzoek plaatsvinden, al vóór transport vast te stellen dat dieren geen antistoffen hebben.

Waarschijnlijk zijn op een aanzienlijk deel van de vaccinerende bedrijven en op een meerderheid van de onverdachte bedrijven nauwelijks nog eerder besmette dieren aanwezig. Voor bedrijven die op één of enkele dieren na misschien al vrij zijn is het zinvol de laatste besmette dieren op te sporen en af te voeren. Daarmee wordt de kans op besmetting vanuit het eigen bedrijf geminimaliseerd. Dat dit ook voor vaccinerende bedrijven van belang is, blijkt uit enkele gevallen in 2021, waarbij na aanvoer van dieren zonder antistoffen op vaccinerende bedrijven toch een infectie optrad. Zeer waarschijnlijk zijn dieren die al op het bedrijf aanwezig waren virus gaan verspreiden als gevolg van stress na het toevoegen van nieuwe dieren zonder antistoffen.

Het ministerie van LNV heeft de sector laten weten bereid te zijn de bestrijding van IBR op zich te nemen. De nationale bestrijding onder verantwoordelijkheid van de overheid zal waarschijnlijk met ingang van 1 januari 2024 van start gaan. Uiteraard is dat van belang voor een sluitende bestrijding.

Stand van zaken bestrijding BVD - 1 juli 2022

Keuzes vooraf

Onder andere Duitsland (2011), Ierland (2013) en België (2015) gingen Nederland voor met een landelijke bestrijding van BVD. Deze landen begonnen met het onderzoeken op dragerschap via oorbiopten bij geboorte van alle kalveren en doen dat nog steeds. Nederland had bij de start van de bestrijding een gunstige uitgangspositie; al ruim de helft van de melkveebedrijven had de vrij- of onverdachtstatus. Het was op deze bedrijven niet nodig alle kalveren bij geboorte te onderzoeken. De kosten van bewaking door tankmelkonderzoek en jongvee-antistoffenonderzoek zijn veel lager dan de kosten voor oorbioptenonderzoek. Nadat uit modelstudies bleek dat de verschillende routes effectief zouden zijn, kozen de sectorpartijen voor vier routes naar een BVD-vrij bedrijf en drie bewakingsmethoden: antistoffen in tankmelk, jongveeantistoffen-onderzoek en onderzoek op virus in oorbiopten.

Percentage bedrijven met aanwijzing voor een infectie daalt

Een belangrijke parameter voor het vaststellen van het succes van de BVD-bestrijding is het percentage vrije bedrijven waar een aanwijzing voor een nieuwe infectie is. Die aanwijzingen worden verkregen uit het bewakingsonderzoek ofwel door virusonderzoek (direct) ofwel door onderzoek op antistoffen in tankmelk of bij jongvee (indirect). Het percentage vrije bedrijven met een aanwijzing voor een infectie is gedaald van 0,73% in het tweede kwartaal van 2019 naar 0,37% in het tweede kwartaal van 2022. Niet alle betreffende bedrijven zijn geïnfecteerd. Antistoffen kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van recente vaccinatie of van een toevoeging van dieren met antistoffen aan het koppel.

Percentage dragers gevonden via oorbiopten laag en dalend

Een parameter die ook inzicht geeft in de vorderingen van de bestrijding is het percentage dragerkalveren dat werd gevonden onder de kalveren die via oorbiopten zijn onderzocht. Dit is in de Nederlandse aanpak op lang niet alle bedrijven nodig. Het percentage dragers onder de onderzochte kalveren was in het tweede kwartaal van 2022 met 0,31% lager dan in het tweede kwartaal van 2021 (0,34%), 2020 (0,53%) en 2019 (0,73%). In totaal werden van juli 2021 tot en met juni 2022 via oorbioptenonderzoek 765 dragers gevonden. Dit is lager dan de voorgaande jaren: 2018/2019: 1.202, 2019/2020: 1.167 en 2020/2021: 935.

Percentage vrije en onverdachte bedrijven stijgt

Van de deelnemende melkveebedrijven had op 30 juni 2022 85,9% een BVD-vrij of BVD- onverdachtstatus. Dit is hoger dan op dezelfde datum in voorgaande jaren: 2021: 83,1%, 2020: 83,2% en 2019: 74,1%.

333 bedrijven (2,3%) hadden op 30 juni 2022 nog de status ‘in onderzoek’ en ruim 1.200 bedrijven (8,5%) de observatiestatus. In de meeste gevallen is de aanvoer van een dier met lagere status hiervan de oorzaak.

Van de niet-melkleverende bedrijven neemt 15,7% deel aan de BVD-bestrijding, waaronder 77% van de jongvee-opfokbedrijven. Onder de deelnemende niet-melkleverende bedrijven is het aandeel vrije en onverdachte bedrijven iets lager dan onder melkveebedrijven: samen 80,6%.

Aandachtspunten

Vanwege het risico op insleep van het virus krijgen bedrijven na aanvoer van een dier van een niet- BVD-vrij bedrijf de observatiestatus. Dit duurt tot uit onderzoek op virus en eventueel antistoffen is gebleken dat met de aanvoer geen infectie is binnengehaald. In het laatste kwartaal van 2021 voerde 8,6% van de deelnemende bedrijven dieren aan van bedrijven die niet BVD-vrij waren. Deze bedrijven kunnen worden besmet door aanvoer van een drager of door aanvoer van een dier dat drachtig is van een drager (Trojaans rund). Voor de BVD-bestrijding is het belangrijk alleen dieren aan te voeren van vrije bedrijven of vooraf vast te stellen dat met de aanvoer geen virus het bedrijf binnen komt.

Het blijft heel belangrijk om het BVD-bewakingsonderzoek tijdig en volledig uit te voeren. Goede bewaking is van groot belang om tijdig een infectie op te sporen en andere bedrijven te behoeden voor een infectie. Hoe beter er wordt bewaakt, hoe minder nieuwe BVD- infecties zullen optreden. Hierbij blijft het belangrijk om de vrijwillige vaccinatie en de bewakingsonderzoeken op BVD-antistoffen goed op elkaar te blijven afstemmen.

Voor de wat langere termijn (2024) geldt dat alleen kalveren waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat ze geen BVD-drager zijn kunnen worden afgezet naar de vleeskalverhouderij. Dit betekent dat bedrijven die niet de status vrij of onverdacht hebben geen kalveren kunnen afzetten naar de vleeskalverhouderij.